Meanderen door De Wieden, 17 april 2010
De gordijnen gaan open. Er is geen wolkje aan de lucht. De hele terrastafel is dik berijpt, het is een koude nacht geweest. Het is zaterdag, het is zonnig en tijd om te kanoën. De openingstocht van kanovereniging De Frosken staat op het programma en deze is naar het natuurgebied De Wieden.
Om 09:00 vertrekken we met Frans Seerden, Erik Revenboer, Sicco Lijzenga en Eric Postma om te gaan varen in het kleine broertje van de bekende Weerribben. Als we het gebied binnenrijden zien we gelijk wel wat een belangrijke bron van inkomsten is in deze wereld: Riet. Overal staan rietschoven en liggen stapels riet, boten met riet, bedrijven met veel riet. En dat is mooi voor ons, want naast dat het een mooi gezicht is, betekent het dat het riet ons uitzicht niet blokkeert. En dat is precies één van de redenen waarom wij juist in het voorjaar in dit gebied (of de Weerribben of Giethoorn) varen: Er is goed zicht en bovendien is het nog niet erg druk met toeristen en hun bootjes zoals in het hoogseizoen.
De Wieden liggen ten zuiden van De Weerribben en Giethoorn met als centrum Belt – Schutsloot. In het boek Kanoparadijs Nederland* wordt het gebied als volgt omschreven: “De Weerribben heeft een structuur van haaks op elkaar liggende petgaten en vaarten, alsof het veen volgens een logisch plan is afgegraven. In De Wieden ontbreekt die structuur. Alles is er warriger, rommeliger, een chaos. Alsof men zonder erbij na te denken maar links en rechts in het veen is gaan spitten. Grillige gevormde plassen en kronkelende sloten”. Kijk, zo heb ik het graag: geen rechte vaarlijnen maar spannende bochtjes.
Dat rommelige blijkt op een andere manier bij ons startpunt in Belt – Schutsloot, een parkeerterrein voor bij de brug, tegenover de school. Die plek is kennelijk ook een zuipkeet van de jongelui daar want de aftandse stacaravan heeft geen gordijnen nodig gezien alle berenburgflessen die voor het raam staan. De Heineken thuistap vaatjes en de chipszakken liggen in het riet terwijl Erik zelfs een kogelhuls onder zijn kajak vandaan haalt. Gezellige plek.
Eenmaal in het water zijn we dat snel weer kwijt. Met het zonnetje in de rug, de stevige wind gelukkig achter de bomen varen we met zijn vieren optimistisch verkeerd. Want ondanks de aanwezigheid van een goede kaart zijn de sloten zo smal dat je niet weet of dit een doorgaande route is of niet. Geeft niets, keren op de plaats en achteruitvaren zijn basisvaardigheden voor een zeekajakker. Al valt het niet mee om te keren in een sloot van 4,5 meter met mijn Point65 XP van ruim 5 meter. Gezien de harde wind laten we het grote water maar een beetje links liggen, een klein stukje, en dan ook met de wind in de rug, is wel genoeg.
Als snel varen we weer over een “weer” oftewel een trekgat. Vroeger werd hier de turf afgegraven en die werd op een “rib” oftewel een legakker gelegd. Tijdens stormen verdwenen hele stukken van deze ribben onder water zodat de trekgaten steeds groter werden. De plassen die zo ontstonden worden “wijde” genoemd; De Wieden. De grootste “wiede” is de Beulakerwijde die genoemd is naar het plaatsje Beulake dat tijdens een storm door het water werd verslonden.
Ondanks de prachtige slootjes en de mooie blikken over het gebied ontstond er bij ons toch zo langzamerhand de behoefte aan een pauze aan land. Dat viel nog niet mee. Het land is namelijk grotendeels trilveen, met soms wat mangrovebos aan de kant en soms rietpollen. Het trilveen is niet erg stevig om goed op uit te stappen. Waarschijnlijk zou het uitdraaien op natte voeten. Inmiddels heeft Frans Seerden de turbo aangezet. Hij heeft een boom gespot en dat duidt op vaste grond. Er ligt zelfs een stukje zeldzaam groen bij de boom; gras. Op volle kracht vaart hij zijn kano de wal op zodat hij stevig vastligt om uit te stappen. Een heerlijk plekje om vocht bij te vullen of juist te verliezen. Wachtend op Eric die op dezelfde manier uitstapt, komt Sicco langzaam langs de wal. Bij het uitstappen ziet hij waarschijnlijk een dikke snoek want in plaats van rechts aan wal te gaan, duikt Sicco links het zwarte water in.
Het water blijkt naast frisjes ook nog blubberig te zijn. Gelukkig komt hij snel uit het water én heeft, zoals het hoort, een setje reservekleding mee. De zon warmt hem en zijn windjack weer op zodat we na de pauze weer verder opgefrist verder gaan.
De slootjes blijven smal, het water blijft helder en het tempo blijft laag. Wie zegt dat je snel en ver moet om te kunnen genieten? De tochten van De Frosken worden vaak zo gepland dat al naar gelang de wensen van de deelnemers de tocht langer of korter gemaakt kan worden. Nu hebben we het grote water gemeden en de tocht iets verkort. Ook de aanwezigheid van fotograaf Eric vertraagde het tempo aanzienlijk. Zo was er echter wel tijd om heerlijk dobberend om je heen te kijken. Al met al hebben we 16 kilometer gevaren in 3 uren, met 1 uur pauze. Zo’n tocht is voor elke kanovaarder aan te bevelen: niet te moeilijk, niet te ver, niet te lang, niet te missen.
Verslag geschreven door Eric Postma